Met de lessen van een jaar eerder ben ik zondag heel bewust op pad. Dimanche is dimanche in Frankrijk en dus zit alles er potdicht. Je kunt op een willekeurige zondag door Mariënheem rijden en er aanleggen bij De Bagatelle of de Kruidentuin. Voor gebak, voor koffie, voor cola of voor eten. Je kint ter vergelijk ook honderdtwintig kilometer door het Franse land fietsen en je moet dan maar hopen dat je wat tegenkomt. Kom de Fransen immers niet aan hun rustdag.
En dus stap ik zondagochtend nog voller bepakt dan voorheen weer op mijn fiets. Ik heb nog drie snickers bij me, een half doosje Pringles en een half zakje Haribo. Heelbewust op zaterdag al bewaard, in de wetenschap wat de zondag precies inhoudt in Frankrijk. De eerste twintig kilometer in Luxemburg langs de Moezel gaan snel voorbij en voor ik het weet sta ik in Frankrijk. Ik houd mezelf voor te stoppen bij alles wat er langs de kant open is, maar ik moet nog bijna 45 kilometer door voor ik in Merten een barretje binnen stap.

Ik word begroet door de barman, die verder acht grijzende Franse heren tot zijn klandizie mag rekenen. Ze kijken allemaal naar een wedstrijd jeu de boules op televisie. Ik bestel een koffie en een cola en later nog een cola. Alstublieft, jongeman, zegt de barman in gebrekkig Nederlands. Ik zit hier nog zo dicht bij de Duitse grens dat er zelfs nog eel een half woord Nederlands wordt gesproken.
Er komt een sms binnen. Het is van het klooster waar ik de nacht zal overbrengen. Of ik verwacht voor zes uur in te checken en zo niet, dat ik dan met de volgende code de deur kan openmaken. Ik slaap in kamer 102 op de eerste etage en de sleutels zullen in de deur zitten. En misschien nog wel belangrijker, de mededeling dat het restaurant op honderd meter afstand op zondagavond gesloten is. Ik had niet anders verwacht.

Ik verlaat Merten kort na twaalf uur. Het is een mooie dag en de zon brand er zelfs goed op. Daar maak ik verder geen opmerkingen over, want er komt straks in Italië nog een dag dat ik ga smeken om regen. Via de N33 naar het zuiden kom ik steeds dichter bij mijn eerste serieuze doel van deze reis, de Vogezen. Wel vraag ik me af wat ik als fietser doe op deze soort van snelweg, maar net iedere keer als ik denk dat ik van de weg geplukt ga worden volgt er een zebrapad. Hoe kan het in godesnaam zo zijn dat men hier voetgangers laat oversteken?

Na honderd kilometer nog altijd geen tankstation of restaurant gezien dat ik voor geopend mogelijk heb gehouden, dus de tijd begint ook wel te dringen. Een McDonalds heb ik overgeslagen onderweg, want die eer is me te na. Op dertig kilometer van de finish is er een bemand benzinestation, maar de beste man verkoopt alleen olie en ruitewisservloeistof. Ik moet door en gelukkig zijn de benen nog goed. Vlak voor Mittersheim, tien kilometer verder, een pizzeria. De keuken gaat pas om half zeven open, maar een frisse cola gaat er opnieuw wel in.

De laatste twintig kilometer is makkelijk fietsen langs een kanaal dat tussen enkele meertjes loopt. Er valt genoeg te zien. Voor ik er echt erg in heb bereik ik Langatte. Het is even zoeken naar het klooster dat ik heb geboekt, en eenmaal aldaar nog uitvogelen hoe en wat. Binnen was ik mijn kleren met de shampoo die voor mezelf bedoeld was, ik zet koffie met de waterkoker en haal drie blikjes cola uit de koelkast tegen een vrije gift van vijf euro. Twee snickers zijn er nog over plus een halve bus Pringles. Het is mijn avondeten.